
Jurisprudentie
BB8599
Datum uitspraak2007-10-29
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/2262 LEGPW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/2262 LEGPW
Statusgepubliceerd
Indicatie
In artikel 6.7.1. van de Legesverordening van de gemeente Winterswijk is ondubbelzinnig bepaald dat de leges worden geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing voor hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder. Van een dergelijke aanvraag door eiseres is echter geen sprake. Voor het heffen van leges van eiseres biedt artikel 6.7.1. daarom geen grond.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 06/2262 LEGPW
Uitspraak in het geding tussen:
de v.o.f. [naam],
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo (Ov.),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk
verweerder.
1. Ontstaan en verloop van de procedure:
Bij factuur van 3 september 2004 met notanummer 242190 is van eiseres leges geheven in verband met een procedure voor hogere grenswaarden Wet geluidshinder ten behoeve van woningbouw op het voormalig BWI-terrein.
Bij brief van 23 september 2004 is daartegen namens eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2006 (kenmerk: 011329) gedeeltelijk gegrond verklaard en daarbij de factuur verminderd met een bedrag van € 463,99 en nader vastgesteld op € 679,65.
Namens eiseres heeft mr. E.W. Roessingh voornoemd daartegen bij brief van
11 oktober 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 september 2007, waar de gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Kortleve (juridisch adviseur te Zoetermeer), en B.H. Sweenen (medewerkster financieel beheer).
2. Motivering
2.1 Van toepassing is de Legesverordening 2004, vastgesteld door de raad van de gemeente
Winterswijk op 20 november 2003. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van deze verordening
worden onder de naam van leges rechten geheven ter zake van het genot van door of
vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de
daarbij behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 2 van deze verordening worden leges geheven van de aanvrager dan wel van degene ten behoeve van wie de dienst wordt aangevraagd.
Hoofdstuk 6 van die tarieventabel heeft betrekking op de verlening van bouwvergunningen.
Onderdeel 6.7.1 daarvan luidt als volgt:
Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing voor hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, per bouwplan € 679,65.
2.2 Eiseres heeft betoogd dat voor het heffen van de onderhavige leges geen wettelijke grondslag bestaat. Volgens eiseres zijn de leges ten onrechte geheven, aangezien zij geen aanvraag heeft ingediend voor ontheffing voor hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder. De gemeente is volgens eiseres zelf aanvrager geweest. Alleen overheidsorganen zijn bevoegd om een verzoek tot ontheffing bij de provincie te doen. Daarnaast is het niet de gemeente die een ontheffing verleent, maar de provincie. De dienst waar het hier om gaat, wordt dus niet door de gemeente verricht maar door de provincie, die daar overigens geen leges (meer) voor in rekening brengt. De provincie beschouwt het verlenen van een dergelijke ontheffing als een publieke taak in het algemeen belang. Ook het doen van een aanvraag door de gemeente behoort daarom tot haar eigen publieke taak en is in het algemeen belang. Zelfs indien de gemeente zich op het standpunt zou stellen dat zij op grond van artikel 2 van de verordening bevoegd is leges te heffen omdat de dienst (de ontheffing) is aangevraagd ten behoeve van eiseres, kan dat artikel geen grondslag zijn voor heffing, omdat het bij het verlenen van de ontheffing gaat om de uitvoering van de publieke taak. De ontheffing wordt niet verleend ten behoeve van eiseres.
2.3 Verweerder heeft toegelicht dat de procedure tot ontheffing voor hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder uit twee onderdelen bestaat, namelijk enerzijds de werkzaamheden die de gemeente verricht om de ontheffing aan te vragen (de aanvraag tot ontheffing moet op grond van artikel 82a Wet geluidhinder (oud) door de gemeente worden ingediend bij gedeputeerde staten) en anderzijds de behandeling van de aanvraag door de provincie. Voor deze werkzaamheden heft de provincie sinds medio 2004 geen leges (meer) van de gemeente. De provincie hanteert daarbij de criteria zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 1997 (LJN: AA2174). Om die reden is de gemeente gestopt met het verhogen van de legesnota met de voorheen door de provincie in rekening gebrachte leges. Bij het bestreden besluit is dan ook de provinciale leges in mindering gebracht op de oorspronkelijke legesheffing.
De werkzaamheden die de gemeente verricht in het kader van de genoemde ontheffing bestaan uit het verzamelen van verschillende gegevens en het zonodig verrichten van onderzoek. Vervolgens wordt het verzoek tot het verlenen van een ontheffing volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kenbaar gemaakt. Daaraan voorafgaand is een bespreking tussen de gemeente en een aanvrager voor een bouwvergunning. In het onderhavige geval was de verwachting dat de geluidsnormen voor het bouwplan overschreden zouden worden en hierdoor strijd met het bestemmingsplan zou ontstaan. De gemeente heeft onderzoeken laten uitvoeren met betrekking tot:
- moeten er maatregelen worden genomen om de geluidsbron te treffen (aanbrengen van stil asfalt of beperking van het verkeersaanbod);
- kan de afstand tussen de weg en de woning worden vergroot;
- kan de woning zodanig worden ingedeeld dat de geluidsgevoelige ruimten aan de stille zijde worden gesitueerd;
- hoe is de akoestische situatie te verwachten na een periode van tien jaar na de bestaande situatie.
Uit een uitgevoerd onderzoek met beantwoording van onder meer deze vraagpunten is naar voren gekomen dat te verwachten viel dat de geluidsnormen worden overschreden en dat een ontheffing nodig zou zijn om een bouwvergunning voor het ongewijzigde bouwplan te kunnen verkrijgen. Omdat eiseres tijdens de voorbespreking van de randvoorwaarden, waaronder een ontheffing voor hogere grenswaarden, op de hoogte is gesteld, heeft verweerder aangenomen dat eiseres een ontheffing wilde aanvragen. Hoewel dit geen schriftelijke aanvraag is in de zin van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht en er voor een ontheffing als de onderhavige ook niet bepaald is dat de aanvraag mondeling kan geschieden, is volgens verweerder sprake van een aanvraag, omdat sprake is van een werkwijze die in de praktijk wordt gevolgd en waarmee eiseres als professionele en landelijk opererende aannemer bekend is dan wel verwacht mag worden bekend te zijn.
2.4 In geschil is de heffing van de leges op grond van artikel 6.7.1. van de Legesverordening. In die bepaling is naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig bepaald dat de leges worden geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing voor hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder. Van een dergelijke aanvraag door eiseres is echter geen sprake. Het enkele feit dat een voorbespreking van het bouwplan heeft plaatsgevonden, is daartoe onvoldoende, net als het feit dat eiseres een professionele aannemer is die bekend mag worden verondersteld met de in de praktijk door de gemeente gevolgde werkwijze. Voor het heffen van leges van eiseres biedt artikel 6.7.1. van de Legesverordening daarom geen grond. Al hetgeen verweerder verder heeft gesteld, stuit hierop af. Daarom kan ook in het midden blijven of het bij de onderhavige werkzaamheden van de gemeente rechtstreeks en in overwegende mate gaat om het dienen van het publieke belang.
2.5 De conclusie luidt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit en de factuur van 3 september 2004 (notanummer 242190) moeten worden vernietigd.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;
- vernietigt het primaire besluit (de factuur van 3 september 2004 met notanummer 242190);
- bepaalt dat de gemeente Winterswijk het betaalde griffierecht van € 281,-- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweer in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Winterswijk.
Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker en in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2007 in tegenwoordigheid van H. de Groot als griffier.